Miniatuur

Woonhuis

Slotlaan 15

Objectnummer: 3523

Slotje Limburg is sterk vergelijkbaar met slotje De Blauwe Camer. Het wordt in 1422 voor het eerst genoemd en halverwege die eeuw omschreven als een ‘stede met hyusinge, hovinghe en landen’. Ook op dit perceel stond een eenvoudig, rechthoekig stenen huis dat in 1460 werd uitgebreid tot een u-vormig huis. Limburg moest cijns betalen aan de johannieters. De naam van het slotje verwijst naar Peter de Hertoghe, die van 1446-1449 schepen was in Oosterhout, en die daarna aangesteld werd als hertogelijk ontvanger in het hertogdom Limburg. Dat legde hem geen windeieren. In 1454 kocht hij het slotje en liet het uitbouwen tot een buitenhuis dat paste bij zijn stand. Peter de Hertoghe, die tussen 1446 en 1449 schepen van Oosterhout was, wordt aangesteld als hertogelijk ontvanger (rentmeester) in het hertogdom Limburg. Hij vervult deze functie tot aan zijn dood in 1465. Peter de Hertoghe was eigenaar van het slotje Limburg dat zijn naam dankt aan Peters functie, die een rijke bron van inkomsten was. Het slotje (of althans een stuk grond met daarop een woning) bestond al in 1422 en wisselde meermaals van eigenaar.
In de late middeleeuwen groeien in Oosterhout enkele grote boerenhoeven uit tot bescheiden kasteeltjes. Een deel ervan bestaat nog: slotje Limburg, de Blauwe Kamer enz. Gramaye schrijft in zijn kort na 1621 geschreven boekje Antiquitates Bredanae dat Oosterhout een van de schoonste dorpen van de Baronie is. Er zijn bovendien vier kastelen die bewoond worden door edelen. Ooit woonden er nog veel meer edelen in Oosterhout, zo beweert Gramaye. Dat is maar zeer ten dele waar. Een deel van de slotjes wordt in 1621 bewoond door rijk geworden burgers. Er hebben in Oosterhout nooit veel edelen gewoond.
2. Bron: Pierre van Beek – Heemkunde-artikelen
 redactie: Ben van de Pol
“De Slotjes” brengen sfeer in Oosterhout
Het Nieuwsblad van het Zuiden – zaterdag 7 december 1974
Oosterhout behoort tot de zeer attractieve steden van onze provincie. Al voert het – net als Tilburg – eerst sinds 1809, dankzij Lodewijk Napoleon, officieel de titel van stad, de aantrekkelijkheid dateert niet van vandaag of gisteren. Mede door zijn ligging nabij Breda heeft het eeuwen achtereen gewerkt als een magneet op al wat er in de Baronie historie maakte of voornaam was. Oosterhout moet reeds rond 1100 een plaats van betekenis geweest zijn. In latere tijden woonden er hoge functionarissen van de Oranjes, legerofficieren, schouten, secretarissen, notarissen, advokaten, kantonrechters en artsen. En in de Baronie sprak men vol respect van “de Heeren offt Edelheeren van Oosterhout.” Dat was niet niks!
Oosterhout heeft dus altijd veel sjiek gekend. Men wilde dat weten ook, waarom het nog niet zo gek was als men de gemeente met “een coquette vrouw” vergeleek. Voor ons is nu het aardige, dat ge dit de dag van vandaag nog altijd kunt merken. Ondanks de ontzagwekkende groei van Oosterhout in onze tijd. Men heeft het hier klaargespeeld die tijd op te vangen zonder het oude te veel geweld aan te doen. Nog altijd waart in de historische dubbelkern der stad (ook zo’n merkwaardigheid!) de schim van die “coquette vrouw” rond. Als ge geluk en goede ogen hebt, kunt ge ze op een stille avond misschien ontmoeten wanneer ze haar rondgang maakt over de oude Heuvel om vervolgens, via het fraaie stadspark met zijn vijvers, naar de Slotjes aan de met oeroude bomen overhuifde Ridderstraat te schrijden. En het is over die Slotjes, dat wij het hier eens willen hebben.
Wie niet geheel onvoorbereid door Oosterhout dwaalt, raakt onherroepelijk verzeild in de Ridderstraat. Daar heeft de feodaliteit nog gestalte in de relieken van de “petite histoire”, gevormd door de Slotjes, oude dreven, grachten en parken. Omdat het beeld van Abraham, waar ge bij het verlaten van de Heuvel tegenop loopt, met zijn tekst: “Wijs is hij, die weten wil waar Abraham de mosterd haalt” onze ijdelheid streelde, zijn we eens in de historie van de Slotjes gedoken. J.H. van Mossselveld, o.a. voormalig ambtenaar van het Tilburgse gemeentearchief, die dit al veel eerder deed in “De Oranjeboom”, heeft het ons daarbij gemakkelijk gemaakt.
Tekenend voor de importantie van het oude Oosterhout is wel, dat de gemeente eens niet minder dan zeven Slotjes gekend heeft. Hun namen waren: Borsselen, Beveren, Limburg, Brakestein, de Blauwe Kamer, Spijtenburg en Van Aalst of Bersselaar. Hiervan bestaan er momenteel nog vijf t.w. de vier eerstgenoemde, die alle aan de Ridderstraat liggen en de Blauwe Kamer. De laatste moet ge een heel eind uit de buurt zoeken nl. aan de Kloosterstraat, waar zij sinds 1647 de proosdij uitmaakt van het Norbertinessenklooster St. Catharinedal.
Oorsprong
De betiteling Slotjes komt herhaaldelijk voor in 17de eeuwse bronnen, echter niet eerder. In hun oorsprong moeten ze echter veel verder teruggaan. Ze zijn vermoedelijk ontstaan uit hoeven op ontginningen van woeste grond en dan komen we wel voor het merendeel der huizen in de 15de eeuw terecht. Later zijn zij dan door adellijke of voorname bezitters tot landhuizen uitgebouwd. Die eigenaren zullen het wel fijn gevonden hebben een kasteeltje of slotje te bezitten. In onze streken en verder in de zuidelijke Nederlanden is men er altijd nogal vlug bij geweest om een enigszins opvallend en voornaam huis als kasteeltje te betitelen. Tot in onze dagen kunt ge daarvan nog voorbeelden genoeg vinden. Zo kregen ook de Oosterhoutse Slotjes hun torens en torentjes, hun trapgevels en hun grachten met eventuele ophaalbrug en poortgebouw. Dat behoorde tot het spel van de adellijke standskenmerken. Versterkingen, berekend op militair geweld, zijn het echter nooit geweest. Daarvoor was de bouw te licht. En als er dan ook al tekenen van versterking zijn, was dit maar schijn. Het accent heeft steeds gelegen op de bewoonbaarheid. De meeste Slotjes hadden tuinen, boomgaarden, weiland, een tuinhuis, koetshuis, paardestal en sommige bezaten ook nog een duifhuis.
De verdwenen Slotjes zijn Spijtenburg en Van Aalst of Bersselaar. Het eerste lag eens op de hoek van de Ridderstraat en de Tilburgseweg in het huidige park van Brakestein. Het tweede stond aan de Willem van Duivenvoordestraat. Eens vormde deze straat de oprijlaan tot het Slotje Van Aalst.
“Spijtenburg”
Heel wat families zijn er in de loop der eeuwen op die Slotjes als eigenaars gekomen en gegaan. Het tempo, waarin de huizen in andere handen overgingen door verkoop en vererving, ligt hier en daar hoog. Ups en downs in de staat van onderhoud ontbraken daarbij niet. In plaats van u te vermoeien met al die voorbijgegane geslachten willen wij u liever vergasten op dat verhaal van Spijtenburg, een naam die alleen reeds de nieuwsgierigheid prikkelt indachtig het adagium “Nomen est omen”, de naam is een teken.
Spijtenburg werd gebouwd door Jan Hendrik Adriaan Heyn Oomen in de tweede helft van de 16de eeuw. Jan was een zoon van rijke boeren uit ‘s-Gravenmoer, die zich in 1440 in Oosterhout hadden gevestigd. Jan zat dik in de centen en toen hij daarvan rustig wilde gaan leven, dacht hij: “Ik koop een slotje aan de Ridderstraat.” Helaas mankeerde er aan Jan één ding: hij was niet van adel! En daarom kon hij in de deftige Ridderstraat, waar niets dan adel woonde, niet terecht. “Ha, ha!” moet Jan tot zichzelf gezegd hebben, “dat zullen we dan toch wel eens zien!” Hij bouwde zelf een slotje. Hoger dan al wat er aan de Ridderstraat stond. En om er des te meer plezier van te hebben zette hij het demonstratief met de achterkant naar Brakestein gekeerd alsof hij zeggen wilde: “Ik zie jullie nog niet hangen!” (om het netjes te houden!…) Dus een pesterij en “tot spijt van de buren” meent de overlevering te weten. In vestbrieven van 1588 en 1626 komt de naam Spijtenburg echter niet voor, wél die van “Jan Oomsslotje” en later die van “het huys van Clootwijck” naar een andere eigenaar. Omstreeks 1650 schijnt de naam Spijtenburg gemeengoed te zijn geworden.
Volgens een tekening van Corn. Pronk uit 1729 naar een tekening van Abraham de Haen hebben we te maken met een hoog uit de grachten oprijzend huis. Gezien de architectuur uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het was inderdaad hoger dan alle andere Slotjes en in grootte gelijk aan Limburg en het oude Van Aalst. De vier andere waren alle kleiner. Dat Oomen het gebouwd heeft, is een historisch feit.
Tilburg komt er ook nog aan te pas. Onze Jan was de tweede keer nl. getrouwd met ene “jouffrou” Maria Back, dochter van jonkheer Dieter Back te Tilburg en “jouffrou” Mechteld Jan Ghijsels. Uit de bruidsschat van zijn Marie bouwde hij Spijtenburg, dat in 1821 gesloopt is. Voordien echter was het nog in handen van verschillende families. Daartoe behoorde het geslacht Snellen. Geen van Oosterhouts Slotjes is zó lang in handen van één geslacht geweest als Spijtenburg. Met de Snellens waren de parvenu-achtige perikelen van Spijtenburg nog niet achter de rug. ’t Mooiste komt nog.
Jacht op titel
Universele erfgename werd in de 18de eeuw Johanna Maria Elisabeth Snellen, die haar slot de naam van Lindenborg gaf. Volgens prof. Van der Hoeven was die Johanna een eigenaardig persoontje. Bovendien knap en rijk tegelijkertijd. Aan huwelijkskandidaten derhalve geen gebrek. Die vingen echter allen bot omdat Johanna “niet anders als met een graaf of baron wilde trouwen”… Nou, die daagde ten slotte op, zij het pas in 1793 toen Johanna inmiddels 67 jaar telde… Er diende zich aan de 28-jarige katholiek Florens Alexander Augustinus graaf Van Dam, een bekende losbol en bon-vivant, die voortdurend op zwart zaad zat. Oude schuren branden fel en ze trouwde subiet met hem te Brussel. Met de minnebrand viel het echter nogal mee. Kort na de grote stap begon het “jonge paar” zijn gedragslijn uit te stippelen. Dat geschiedde “in der minne” zoals dat ook nog eens heet. Volgens de familie-overlevering moet Johanna tot haar graaf gezegd hebben: “Kijk eens hier, jongeman, we hoeven nu verder geen komedie meer te spelen. We hebben nou alle twee onze zin: Mij was het om de titel van gravin te doen en u om mijn geld. Ge krijgt van mij een jaarinkomen. We kunnen op ons eigen blijven wonen, gij in Brussel en ik in Oosterhout. Heb je zin mij te bezoeken, ga je gang. Mijn huis Lindenborg staat voor je open. Wil je vrienden voor jachtpartijen in Oosterhout meebrengen… o.k.! We krijgen beiden onze vrijheid terug en behoeven elkaar helemaal niet te hinderen.” “Heel graag”, antwoordde Van Dam. En het geschiedde zoals overeengekomen.
De vriendelijke uitnodiging bleek niet tot dovemans oren gericht. Van Dam kwam met zijn kennissen op Lindenhof hele feesten bouwen. Dat kostte méér dan zijn inkomen hem veroorloofde. Hij nam boven de toegestoken vinger de hele hand. Daarmee was hij aan het verkeerde adres en kenau Johanna sleepte hem tot twee keer toe voor de rechter. Door de uitspattingen van haar “heer gemaal” slonk haar fortuin zienderogen. Johanna zag zich zelfs genoodzaakt een deel van haar bezittingen te verkopen.
Graaf Van Dam stierf in 1814 te Breda op zijn doorreis naar Oosterhout. Zijn zich nu douairière noemende weduwe overleefde hem nog ruim anderhalf jaar. Zij overleed 31-10-1815 te Breda in het huis van een familielid, Govert George van der Hoeven, en werd – naar eigen wens zonder statie – in het familiegraf der Snellens bijgezet. Zij was de laatste van het geslacht, die Spijtenburg bezat en bewoonde. Het Slotje verkeerde bij haar dood in vervallen toestand. Haar hele nalatenschap werd met inbegrip van het slot Develstein bij Zwijndrecht en een huis te Dordrecht op één ton becijferd. Bij de verdeling schoot er echter voor elk van de erfgenamen maar f 1.156,- over. Het Slotje was publiek geveild. Na de sloop is met het terrein het park van Brakestein vergroot. Sic transit!…
“Limburg”
Het dominerende Slotje draagt de naam Limburg. Sedert 1940 dient het als Oosterhouts raadhuis en verkeert door verbouwingen en restauraties in een uitstekende staat. Evenals dat met Spijtenburg en Brakestein eens het geval was, heeft het zijn brede gracht direct om het huis, waarvan de hagelwit gepleisterde gevels zich trots weerspiegelen in het donkere water. Ook dit was eens een hoeve en werd vermoedelijk in 1454 tot slotje omgebouwd door Peter de Hertoghe, schepen van Oosterhout (1446-1449). In 1449 vertrok deze naar het hertogdom Limburg, waar hij in 1464 als hertogelijk ontvanger stierf en in Tienen begraven werd. Daar in Limburg ging het hem blijkbaar voor de wind. Hij breidde zijn bezittingen flink uit o.a. ook te Oosterhout met de aankoop in 1454 van de “stede” (hoeve) met alles wat daarbij hoorde te Oosterhout “op die Brake”. Bestemming was waarschijnlijk jachtslotje en buitenverblijf. De naam Limburg heeft hiermee wel een verklaring gekregen.
In de loop der eeuwen heeft ook Limburg heel wat eigenaren en/of bewoners zien komen en gaan. Tot die eigenaren behoorde ook een Jacob van Alchemade, die eveneens in Tilburg bezittingen had. Tekenend is, dat het Slotje na 1871 in vijftien jaar tijds zes keer van eigenaar veranderde. Het kende tijden van leegstand en herbergde vier jaar nonnen uit Opper-Silezië (1875), Franse religieuzen en grootseminaristen van Redemptoristen (1880). Een Franse baron, die vijf dochters in het pensionaat van de O.L. Vrouwe abdij had, baron R.J.B. de Denesvres de Domecy, bezat Limburg van 1902-1910. In 1938 werd het ten slotte door de gemeente aangekocht.
“Brakestein”
Het Slotje Brakestein, gelegen tegenover een imponerende kastanjedreef, die eens de oprijlaan en hoofdverbinding met Oosterhouts beide centra vormde, is momenteel een massief vierkant huis in de trant van de Empire-stijl. Twee eeuwen geleden moet het, volgens een oude tekening die pittoreske details laat zien, een heel wat schilderachtiger en warmer indruk gemaakt hebben als thans. Dit neemt niet weg, dat het met zijn bijgebouwen, voorplein, gepleisterde gevels, groot park met eeuwenoude beuken toch nog altijd waardigheid uitstraalt en herinneringen oproept aan Oosterhouts verleden.
Ingrijpende veranderingen vonden plaats in het begin van de 19de eeuw. Niet alleen voor wat het Slotje zelf maar ook de omgeving betrof. Van de gracht werd het grootste deel gedempt. Wat bewaard bleef, heeft nu het karakter van een vijver. Een poortgebouw verdween, de toegang werd meer westelijk verlegd en er ontstond een voorplein. Vóór 1944 was op de witte pleisterlaag van nu een imitatie van baksteen in een natuurlijke, rode kleur geschilderd.
Een curiositeit betekenen de vier dubbele vensterluiken aan weerskanten van de hoofdingang. Die zijn namelijk steeds gesloten. Het kan moeilijk anders want… achter die luiken bevinden zich geen ramen!… Ra, ra, hoe zit dat? Houdt dit verband met een in het begin der 19de eeuw vigerende belasting op deuren en vensters? Behalve een kelderingang aan de zuidkant bezit het massieve blok ook maar één voordeur. Wij hebben ook wel iemand gekend, die in het begin van onze eeuw schoorstenen dichtplakte toen daarvoor belasting betaald moest worden.
De naam Brakestein verschijnt pas in 1688. In 1569 is er sprake van “’t huys van den Brake” (Brake is een gebiedsnaam). In 1571 wordt er van grachten gerept en in 1422 komt er een vroegste vermelding voor, die vermoedelijk betrekking heeft op een boerderij als voorloopster van het latere Brakestein.
Pikant geval
Onder de verschillende bezitters willen we niet onvermeld laten de in méér dan één opzicht opmerkelijke figuur Philippe Guerrie, majoor in het regiment van Graaf van Barloi, die in 1679 in dienst stond van de republiek. Deze majoor werd namelijk in 1691 verantwoordelijk gesteld voor een te Tilburg verwekt buitenechtelijk kind, waarvan hij niet eens de vader was. Desalniettemin kostte het geval hem f 1.800,-. Hoe dat mogelijk was? Hij werd als officier eenvoudig de verantwoordelijke man geacht voor wat zijn soldaten uitspookten. Nu schijnen die soldaten het ergens op de Nieuwe Dijk (Zwijsenstraat) van onze stad nogal “bont” gemaakt te hebben. Een andere pikante bijzonderheid? Dat kind zou de stamvader worden van het later in de adelstand verheven geslacht van Leidse lakenkopers Van B.!… Zo was het ook nog eens een keer!
Brakestein kwam in 1835 in bezit van de te Raalte geboren Charles Hyacinth Willem Jan Baron van Oldeneel tot Oldenzeel, ontvanger van de directe belastingen te Oosterhout. Nog steeds is Brakestein eigendom van diens nazaten. In 1967 was dit de douairière M.Th.L.E. baronesse van Oldeneel tot Oldenzeel, geboren baronesse Speyart van Woerden.
Wanneer ge bovenstaand verhaal tot hier toe gelezen hebt, staan de hoge, dikke bomen van Oosterhouts stadspark, van de Ridderstraat en de Slotjes met hun kale takken, onder wellicht jagende wolken, tegen een herfstlucht geëtst. De reetjes van het “hertepark” tussen Limburg en Brakestein zoeken misschien beschutting in hun kooien en ge mist zeker de schaduw en de lichtpartijen, die heel deze omgeving ’s zomers tot een feest maken.
Feodaliteit
Als ge een romantisch mens zijt – en zulke ontmoeten wij er steeds meer! – zult ge niet ontkomen aan de sfeer van aristocratie en feodaliteit, die het onverwoestbaar kenmerk blijft van “de Slotjes”, de Ridderstraat en haar omgeving. Ge zult zeker hier terugkeren op een zomerdag. Misschien ziet ge dan achter een der ramen van Brakestein wel een bejaarde dame het hoofd naar uw richting wenden alsof zij zich afvraagt: Vanwaar toch die bijna wat brutale belangstelling, welke een Oosterhouter hier doorgaans niet aan de dag pleegt te leggen. Dat zal dan onze schuld zijn. Die we graag op ons nemen. Oosterhout is het waard!
PIERRE VAN BEEK